“Opdat zij allen één zijn, zoals wij één zijn”, was het gebed van onze Heer tot zijn Vader voor de eenheid van hen die in Hem geloven. Dus – zo zegt Zizioulas- ons geloof in de Drieëne God moet dienen als grond waarop verdeelde christenen hun eenheid bouwen.
Zizioulas’ denken over gemeenschap en andersheid biedt een verrassend ander uitgangspunt voor eenheid. In plaats van te zoeken naar organisatorische uniformiteit — één kerkenraad, één gebouw, één begroting — nodigt hij uit tot een ontologisch verstaan van eenheid: eenheid als deelname aan het goddelijke leven zelf. In de Drie-eenheid zijn Vader, Zoon en Geest volkomen één, niet door gelijkheid of fusie, maar door een eeuwige relatie van liefde en vrijheid. Andersheid is daarin geen obstakel, maar juist de voorwaarde voor ware gemeenschap.
Als de Kerk geroepen is om icoon van de Drie-eenheid te zijn, dan is haar eenheid niet iets dat wij kunnen maken of structureren, maar iets dat ons geschonken wordt — een mysterie dat beleefd wordt in liturgie, gebed en wederzijdse erkenning. De oecumenische beweging zou dan niet allereerst moeten streven naar het oplossen van verschillen, maar naar het verdiepen van relatie. Niet: hoe worden we één? Maar: hoe leven we als verschillenden in een gedeeld goddelijk leven?
Dat vraagt om een andere manier van denken dan we in het Westen gewend zijn. Geen functionele eenheid, maar ontologische gemeenschap. Geen fusie, maar communio. Misschien is het tijd om “opdat zij allen één zijn” niet langer te horen als een oproep tot samensmelting, maar als een uitnodiging tot deelname aan het leven van de Drie-enige God — waarin andersheid en eenheid elkaar niet uitsluiten, maar juist dragen. Een eenheid die niet gebouwd wordt, maar ontvangen. Een mysterie dat beleefd wordt in liturgie, gebed en wederzijdse erkenning.
“Eenheid is niet het resultaat van een beslissing of een wilshandeling, maar een existentiële werkelijkheid die voortkomt uit relatie.”
(Johannes Zizioulas, Gemeenschap en andersheid)
Lieske Keuning