Het woord ‘katholiek’ (katholikos van katholou — over de hele wereld, i.e., universeel) komt bij de Griekse klassieke schrijvers voor, bv. bij Aristoteles en Polybius, en werd vrijelijk gebruikt door de vroege christelijke schrijvers in z’n primaire en niet-kerkelijke betekenis. Zo komen we termen tegen als de “katholieke” opstanding (Justinus Martyr), “de katholieke goedheid van God” (Tertullianus), “de vier katholieke winden” (Irenaeus), waar wij nu zouden spreken van de “algemene opstanding”, “de absolute of universele goedheid van God”, “de vier voornaamste winden”, etc.

Het woord katholiek lijkt in zijn gebruik tegengesteld aan ‘merikos’ (gedeeltelijk) of ‘idios’ (particulier), en een bekend voorbeeld van zo’n gebruik vinden we nog terug in de oude term: de ‘katholieke brieven’ zoals de brieven van Petrus, Judas etc. Wel genoemd worden. Die brieven werden zo genoemd omdat ze niet tot een speciale lokale gemeente waren gericht, maar aan de kerk als geheel.

De combinatie “de Katholieke Kerk” (he katholike ekklesia) wordt voor het eerst gevonden in de brief van St. Ignatius aan de gemeente in Smyrna, geschreven rond het jaar 110. “Waar de bisschop verschijnt, daar zal ook het volk zijn, net zoals daar waar Christus is, de katholieke kerk is”.

Katholiciteit bij Cyrillus van Jeruzalem

Cyrillus van Jeruzalem: “De kerk wordt katholiek genoemd omdat zij zich uitstrekt over de hele wereld (oikumene) van het ene eind van de aarde tot het andere, en omdat zij omvattend en onverkort alle geloofswaarheden onderwijst die tot kennis van de mensen moeten komen, of het nu om zichtbare of onzichtbare, hemelse of aardse dingen gaat; verder omdat zij mensen van elk ras, de bestuurders en de onderdanen, de geleerden en de ongeletterden onder het juk van Gods ware dienst brengt; en tenslotte omdat zij elk soort zonde begaan door lichaam of geest verzorgt en geneest, en omdat er geen vorm van deugd is, in woord of daad of in welk soort geestesgaven ook die zij niet beschouwt als haar eigendom.

(Cateches., xviii, 23; P.G., XXXIII, 1043).